(Doe de kraan dicht!)
........ le robinet!

fermer = (af)sluiten, dichtdoen
ouvrir = openen
arrêter = stoppen
éteindre = uitdoen, blussen
(81% van de Fransen gebruikt de mobiel tijdens de familiemaaltijden of in gezelschap van vrienden.)
........ (81%) des Français utilisent le portable pendant les repas pris en famille ou en compagnie d’amis.
Tot gauw.
Avez-vous fait une randonnée ........ (te paard)?
Het voorzetsel à gebruik je bij vervoermiddelen waar je op kunt gaan zitten, bijvoorbeeld 'à bicyclette' (op de fiets).
Bij vervoermiddelen waar je in kunt gaan zitten gebruik je 'en', bijvoorbeeld 'en avion' (met het vliegtuig).